▲▲▲▲

OGB Design Indische
Harderwijkers
Welkom Laatste Nieuws KUMPULAN Foto en Film Muziek Familie Albums Onze Veteranen Toen en Nu ... Historie Indische Cultuur Boeken Sociale Media Links Onze Nieuwsbrief Pasar Malam 2022 Contact
Familie Albums

FAMILIE ROESTENBURG (EMMY FLORENCE)


Haar verhaal is gekoppeld aan dat van haar broer Rinus Roestenburg en zijn echtgenote Reintje. Dat verhaal staat eveneens op deze site en is daar onlosmakelijk aan verbonden. Door de verschrikkelijke ervaringen die zij en haar familie heeft ondervonden, heeft de redactie ertoe doen besluiten om het verhaal van Emmy (1930) apart te vermelden.


Jappenkamp Poelau Brajan

Met het uitbreken van de oorlog werden wij, mijn moeder en haar zeven kinderen, waarvan ik de oudste ben, met duizenden andere mensen in treinen gepropt en vervoerd naar het Jappenkamp ‘Poelau Brajan’.


(redactie: Dit was het Japanse interneringskamp op ongeveer 6 km van Medan op Noord-Sumatra. Het lag naast een spoorweg emplacement van de DSM en bestond uit een aantal wijken met kleine stenen huisjes en een aantal grotere stenen huizen. Het kamp is ook bekend onder de naam "Pulauberajan" en was in 1918 gebouwd. Hier werden vanaf mei 1942 tot en met juli 1945 ongeveer 530 vrouwen en kinderen geïnterneerd).


Mijn moeder kon lezen noch schrijven dus moest ik alle formaliteiten invullen. Dat moest heel vaak gebeuren en altijd bij de dreigende en grijnzende Jappen. Mams steunde steeds meer op me en op slag was ik geen kind meer. We moesten hard werken voor de Jap, zoals stenen sjouwen naar locaties waar barakken voor de nieuwkomers werden gebouwd. We moesten ook van vlas touw maken, hout hakken en werken op het land. Als we niet opschoten dan kregen de moeders en de grote kinderen, waartoe ik op mijn elfde ook toe behoor, slaag. Kinderen moesten vanaf vijf jaar werken.


We waren altijd bang

Altijd waren er Jappen die ons met geweren bedreigden en tegen ons schreeuwden. Vaak moesten we op appèl komen; in rijen opstellen en buigen voor de Jap. We hadden honger, waren moe en werden steeds vaker ziek. Het eten was redelijk in het begin, maar er kwam steeds minder. Vlees was er op den duur nauwelijks, soms werden er mosselen of gezouten vis klaar gemaakt. De standaardportie voor volwassenen was 350 gram rijst en 150 gram maïs per persoon. Kinderen onder de 10 jaar kregen de helft. Ook die hoeveelheid werd steeds minder, en vanaf 1944 werd het vaak vervangen door cassavemeel. Palmolie werd gebruikt om te bakken, ander vet was er niet. Er werd centraal gekookt, maar ook individueel, omdat het centrale eten nooit voldoende was.


Ook misten wij vader heel erg. Hij werd krijgsgevangen en weggevoerd naar Birma waar hij aan de spoorweg moest werken. Later, toen het bekend werd dat de oorlog voorbij was, kwamen de dodenlijsten van de mannenkampen. Iedere dag zochten mijn zusje en ik op het prikbord of onze vader op de lijst stond. Opgelucht als paps niet op de lijst van die dag stond, maar verdrietig omdat de vaders van vriendinnetjes wel als overleden waren opgegeven. We doorstonden verder alle kinderziektes en de slopende malaria die steeds maar weer terug kwam.


Op tien jarige leeftijd werd mijn broertje Lucas bij ons weggehaald. Hij moest, net als veel jongens, naar het mannenkamp ‘Sioreng-oreng’. Het was voor iedereen een zwarte dag. Toen ik twaalf jaar was, werd ik ernstig ziek. Ik kreeg malaria tropica. Men ging eraan dood of als je ‘geluk’ had, leefde je de rest van je leven verder als een wrak. Ik had hoge koortsen vaak tot 42 graden toe. Nu, na jaren ben ik die angstdromen nog steeds niet vergeten. Ze zijn in mijn geheugen gegrift. Het waren opgejaagde, onmenselijke en verwarde dromen. Het is zo lang geleden dat ik zo ziek was en als ik er weer aan denk, zie ik het zo weer voor me. Ik herinner me die ijlkoortsen, die vreselijke onmogelijke dromen die me nog steeds achtervolgen.


Mijn angstdromen

De Jappen moesten me hebben, ze achtervolgden me met geweren en bajonetten. Ik rende, steeds vlugger, hijgend en zwetend. Ineens zweefden er geesten rond mijn bed, doorzichtig, met kleedjes op hun hoofd van spinnen rag. Ze hadden geen benen, ze zweefden maar en zongen met hoge pieptonen die niet van deze aarde waren. Ik was bang voor ze maar ze deden me geen kwaad. Ze wachtten op me en keken me met holle ogen aan. Hun lichamen waren uit rook gevormd en ze hadden lange, knokige vingers. Als ze zongen deed mijn hoofd zeer.


Daar waren de Jappen weer, maar nu met grote tangen naar mij gericht. Mijn God, rennen, harder en harder, mijn benen deden zeer en de Jappen kwamen steeds dichterbij. Ik rende de trein in, de Jappen ook. Ik kroop onder de banken, rende weer weg en verstopte me in het bagagenet. Ik raakte verstrikt en kon niet meer wegkomen. De Jappen kwamen steeds dichterbij en hun tangen knepen mijn benen en armen eraf. Met helse pijnen kwam ik weer bij, waarbij heel mijn lichaam pijn deed.

De dromen kwamen geleidelijk met de koorts op, maar altijd joeg de Jap mij op en altijd weer die trein in. Ik liep iedereen die in die weg stond omver, plaste in mijn broek van angst. Vlug, vlug, Ik rende van de ene naar de andere wagon en kwam in de laatste wagon, hemel de Jappen ook. Gelukkig stond er een raam open. Ik sprong eruit en buiten werd ik opgevangen door een gloeiende zinken plaat en zag dat andere mensen voor mij een gloeiende plaat over zich heen kregen en tot poeder werden geperst. Het duurde lang voor ik aan de beurt was. Mijn hart bonkte door heel m'n lijf. Toen ik aan de beurt was, werd ik weer wakker.


Bruine geest

Daar kwamen de geesten weer, ze fluisterden allerlei dingen naar mij. Tussen de geesten zat een kleine bruine geest met twee vlechten. Ze had een mensengedaante. Ik was bang van haar en zij van mij en dat vond ik leuk. Als ik kon dan greep ik haar bij haar twee vlechten en dan trok ik eraan zo hard ik kon. Dat bruine vlechtengeest maakt me weer nat. Als ik haar te pakken krijg is ze niet jarig. Ineens staan er weer Jappen rond mijn bed en grijnzen naar me. Ze marcheren door de kamer en de geesten komen er ook bij en samen zingen ze hun lied. Mijn hoofd barst van de pijn en nu worden de geesten handtastelijk, ze voelen als as aan of als de aanraking van een vleermuis. Ik sloeg om me heen en ging als een razende te keer.


Later, veel later wist ik dat die bruine geest mijn zusje was. Ze was toen ongeveer zeven jaar en moest op me passen en steeds water geven en legde natte washandjes op mijn hoofd. Mams zei tegen haar "Als je Emmy geen water geeft, dan gaat ze dood!" Maar ze kon haar taak niet goed uitvoeren want ik werkte haar tegen, brulde en schreeuwde omdat ze voor mij een bruine geest was. Ik moest niets van haar hebben. Arme Letje, een klein bang meisje moest op haar ernstig zieke zus passen. Ze was zelf ook ziek, altijd had ze last van keel- en oorontstekingen. Daarom hoefde ze niet op het land te werken, mams en de andere vier kinderen wel. O, wat heb ik haar de stuipen op het lijf gejaagd. Nu, na 45 jaar dringt het zo goed tot mij door. Van de week heb ik sorry tegen Iet gezegd, onze gevoelens aan elkaar kenbaar gemaakt en over de oorlogstijd gepraat.


Coma

Mijn hersenen werden aangetast want ik kreeg geen medicijnen en geen therapie. Ik raakte in coma. Toen ik weer bijkwam waren mijn benen verlamd en mijn armen spastisch, kon een jaar lang niet praten en leed aan geheugenverlies. Ik leefde als een plant en voelde helemaal niets. Alleen de angstdromen, die bleven me maar achtervolgen. Lichamelijk ben ik nooit meer gezond geworden. Ik kan niet goed lopen en heb geen kracht in mijn armen. Mijn rug, mijn nek, alles doet me altijd pijn. Met mijn hoofd kwam iets verbetering maar ik kon niet meer leren op school.

Hierdoor heb ik geen opleiding kunnen volgen en later geen beroep kunnen uitoefenen. Na drie en een half jaar in kamp ‘Poeloe Brayan’ moesten we met alle mensen van het Jappenkamp verhuizen naar ‘Aek Pamienke’. Weer werden we in die afschuwelijke treinen gestopt, daarna kilometers lopen, diep het bos in door een verwilderde rubberplantage. Onderweg vielen mensen uit en bleven liggen. Wij werden als achterblijvers opgejaagd en met bajonetten bedreigd. Na deze lange en vermoeiende tocht kwamen we aan in ons nieuwe kamp. Hier was het moelijker, er was geen waterleiding. We moesten in het dal water halen, werden in barakken ondergebracht en kregen per persoon één meter ruimte. Onze koffers en andere schamele bezittingen vormden de scheidingslijn met de buren. In ‘Aek Pamienke’ bleven we tot het eind.


Aek Pamienke was een Japans interneringskamp op Noord-Sumatra, ongeveer 300 km ten zuiden van Medan aan de spoorlijn van de Deli Spoorweg Maatschappij naar Rantau Prapat, dat nog 30 km verder lag. Het was gelegen in de rubberplantage 'Aek Pamienke'. Vanaf het station van Aek Pamienke lag er een lorriebaan naar de rubberfabriek die de kampen met elkaar verbond. Met een wagon (die met de hand werd voortgeduwd) werd onder andere het eten vanaf het station naar de kampen gebracht. Aek Pamienke is aan het eind van de oorlog gebouwd als een 'verzamelkamp'. Ongeveer 5000 vrouwen en kinderen werden uit veel verschillende andere kampen op Noord-Sumatra uiteindelijk hiernaartoe gebracht.


Vanaf 24 april 1945 (geïnterneerden arriveren in Aek Pamienke I) tot 24 augustus 1945 (de capitulatie van Japan wordt in de kampen bekendgemaakt) zijn de kampen onder Japans beheer in gebruik geweest. Er zijn in die vier maanden 40 mensen overleden. Na de capitulatie van Japan werd de situatie snel beter en kwamen er meteen medicijnen beschikbaar. Aek Pamienke was zo afgelegen dat het nieuws dat Japan op 15 augustus 1945 capituleerde, pas op 24 augustus in de kampen bekend werd. Het heeft nog tot 1 november 1945 geduurd voordat alle geïnterneerden per trein naar Medan waren vervoerd om daar in kamp Polonia te worden ondergebracht.


Het heden

Ik heb last van nachtmerries, angst voor treinen, raak in paniek in plaatsen waar veel mensen zijn zoals supermarkt of restaurant. Ik ben heel erg vergeetachtig en kan me moeilijk oriënteren. Het is een paar keer gebeurd dat ik niet meer wist waar ik was en moet vragen waar ik woon. Nog steeds voel ik opgejaagd en misselijk van de zenuwen. Ik heb een fobie overgehouden, ik durf niet te reizen per trein en durf me niet in plaatsen te begeven waar veel mensen zijn. Ik heb hierdoor moeite met plezier hebben. Zelfs in een koffiehuisje voel ik me opgejaagd, en ben ik blij als ik er weer uit ben. Ik heb vaak slapeloze nachten of juist slopende nachtmerries. De zenuwen zijn op mijn schildklieren geslagen. Deze schildklierziekte heeft jarenlang geduurd en ik heb hier een evenwichtsstoornis aan overgehouden. Ik heb nu iedere dag pijn, reumatische pijnen, kan niet goed lopen en afhankelijk van anderen die mij ergens willen brengen.


Emmy Florence Roestenburg


Klik op een foto voor een uitvergroting