FAMILIE MARKX
“IN WAT VOOR OMGEVING JE OOK BENT, HOE ERG HET OOK IS,
ER IS ALTIJD IETS TE VINDEN DAT DE MOEITE WAARD IS OM VOOR TE LEVEN”
Het gezin bestond uit veertien personen en al vroeg werden de kinderen getraind in sporten, vader was een enthousiast bokser. Iedere ochtend voor het naar schoolgaan werden er gezamenlijk rondjes gelopen.
Na schooltijd hielp Theo zijn moeder in de keuken. In het grote gezin had iedereen een taak. Theo leerde zodoende al vroeg eten klaar te maken. Het zou een passie worden waaraan hij later in zijn leven onder allerlei verschillende omstandigheden vorm heeft kunnen gegeven. Zelfs Ahmed Soekarno en Mohammed Hatta met hun staf zouden van zijn kunsten gaan genieten. Het begin was moeilijk, vooral rijst klaarmaken was een hele kunst. Niet te nat en niet te droog. In Nederland is dat probleem opgelost door Lassie toverrijst, een vloek in de Indische keuken.
De vader van Theo was een oud koloniaal. Hij vocht voor de koloniale troepen in Atjéh en trouwde een Javaanse vrouw, de moeder van Theo. Theo is daardoor een Indische jongen. Dat ben je wanneer een van je ouders Indonesisch is en trouwt met een niet-Indonesische partner.
Theo en zijn ouders hebben op verschillende plekken gewoond. Een directeur in die tijd, werd vaak overgeplaatst. Theo ging regelmatig mee naar het werk van zijn vader en maakte kennis met mensen die het een en ander hadden uitgehaald dat niet door de beugel kon. Theo werd met discipline opgevoed, streng maar rechtvaardig. Zijn vader drukte hem op het hart nooit mensen te haten en altijd te helpen en te geven, al was het maar een slokje water. Een foto met daarop het gezin, is bewaard gebleven doordat zijn moeder deze in een fles stopte en ingroef in het zand.
Theo heeft zijn moeder goed gekend, zij overleed op 70 jarige leeftijd in Nederland. Zijn vader is tijdens de Japanse oorlog overleden aan de gevolgen van marteling. Hij is letterlijk doodgeschopt nadat hij weigerde te buigen en zijn horloge en bril aan een Japanse soldaat te geven. Het gebeurde op het moment dat hij van Theo afscheid nam vanachter een hek. Theo was geïnterneerd om op weg te gaan naar Thailand om daar onder dwang van de Japanners aan de Birma-spoorlijn te werken. Een triest afscheid.
Theo Markx werd op 23 september 1923 geboren te Tangerang in Indonesië. Na de lagere school te hebben volbracht, rondde hij de Ambachtsschool werktuigkundige op 17-jarige leeftijd succesvol af in 1940.
Na zijn opleiding moest hij in militaire dienst bij het K.N.I.L. (Koninklijk Nederlands Indisch Leger) en kwam terecht op de afdeling mobilisatie. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd hij gedwongen te werken aan de Birma spoorlijn.
In 1945, na de bevrijding, bood hij zichzelf vrijwillig aan als kok van de bezettingstroepen in Indonesië. Hij moest daar koken voor 1200 man. Hij werd bevorderd tot soldaat eerste klas.
In 1948 trouwde hij in Banka met zijn vrouw Fien. Hij volgde 3 maanden cursus op de koksschool waarna hij werd bevorderd tot Korporaal kok.
Na de repatriëring naar Nederland in 1951 werd hij gestationeerd bij de Koninklijke Landmacht Harderwijk (parate onderdeel). Daarna is hij gaan werken als kok in Ermelo bij de Officiers Opleidingsschool.
In 1970 werd hij chef-kok van het Militair Hospitaal Utrecht. Sinds 1976 is hij met pensioen.
Uw vader werd gestraft door de Japanners en overleefde dat niet, waren Japanners meedogenloos?
"Liep je op straat en groette je de Japanse soldaat niet, dan werd je bestookt met de bajonet. Zij werkten voor de Keizer en daar had jij ook maar respect voor te hebben. Dat toonde je door hen altijd maar weer te groeten, daar hoorde een buiging bij. Japanners waren wreder dan de Duitsers. Het waren sadisten die er lol in hadden anderen te pijnigen. Aan de Birma-spoorlijn werden we gedrild, dat was ook een marteling: onmenselijke inspanningen moeten leveren met als enige voeding een bolletje rijst per dag.
We moesten maar zien te overleven. In het begin was het redelijk goed, we sliepen in tenten maar doordat we steeds een eindje opschoten met het leggen van de spoorrails verhuisde onze slaapplaats met ons mee. Het was niet zo, dat de Japanners ons tentje meenamen en hem vrolijk verderop weer opzetten. Nee, dat was dan een kwestie van zoek het maar uit, een kunst om van eigenhandig gekapt bamboe een slaapplaats te maken. Het waren doorgangskampen waar we maximaal twee dagen bleven.
Om half vier in de ochtend werden we opgetrommeld om bomen te kappen en zware stenen te verplaatsen. De omgeving waar de rails moest komen bestond voor een deel uit rotsen en er waren geen machines die ons konden helpen. We moesten een pad maken van twaalf meter breed. Tien kilometer per dag met z'n allen af zien te krijgen. Iedere gelegde dwarsligger, je weet wel de bielzen die het spoor bij elkaar houden, kostte één dode. Het waren ploegen van zes mensen, twee werkten met een pikhouweel, twee droegen een stretcher voor het puin weg te voeren en twee hanteerden de schop. Het waren goed op elkaar ingespeelde teams. Wanneer we op rotsen stuitten, zette onze ploeg dynamiet in. Het was een extra taak. Een hels karwei om eerst een gat van vijftien centimeter diep te maken met een beitel en een zware hamer.
Onze kleren waren door en door nat omdat de zelfgemaakte onderkomens zo lek waren als een mandje, en het regende nogal eens. Wassen konden we niet, er was geen tijd en er was geen schoon water. We waren kaalgeschoren en maakten schaambroekjes van een lap en een lint. Even daarvoor maakten we broeken van juten maar dat was snel niet meer beschikbaar."
U wilde pastoor worden maar door geen geld ging u naar de ambachtsschool. Aan al uw plannen kwam door de oorlog een einde. U werd abrupt weggetrokken uit een mooi en rijk leven. Hoe hebt u dat allemaal kunnen overleven?”
"Een hele grote teleurstelling, het is me allemaal tegengevallen. Het krijgsgevangenschap was vreselijk. Ik ben buiten mijn schuld om gedwongen geweest mijn hele leven om te gooien, dat is wat er is gebeurd. In het kamp kreeg ik te maken met Koreanen; zij waren als bewaker vaak nog erger dan de Jappen. Zoals ik al zei, echte sadisten waren het. Goede Japanners heb ik ook ontmoet, zij zaten eigenlijk in het zelfde schuitje als wij. Eveneens uit hun gewone leven getrokken en dingen moeten doen waar je absoluut geen zin in had. Weigeren had gekund met de directe dood als gevolg. Ik heb daar niet voor
gekozen, mijn vader wel, hij heeft willens en wetens niet gedaan wat er van hem werd verwacht.
De wat minder erge bewakers die voor hun gevoel in hetzelfde schuitje zaten, daarmee was een soort van band en met hun konden we praten. Met de Koreanen viel echt geen woord te wisselen. Het waren beestachtige mensen die geen medelijden kenden. Er was een christelijke, Japanse bewaker en die sprak ik. Hij was menselijk en dat merkte ik aan de manier waarop hij met ons omging. ik snapte heel goed dat hij net als ik onder druk stond en dat hij niet de vrijheid had zijn eigen gevoel achterna te gaan. Afwijken van de regels zou ook hem direct ellende hebben bezorgd. Hij toonde medeleven en respect en liet blijken dat hij begreep dat we gedwongen werden voor zijn Keizer te werken. Een hutje van palmbladen, daarin lagen we met z'n tweeën. Het lekte en muskieten hadden vrij spel, malaria kwam veel voor. 's Avonds dachten we na over wie deze ellende had gewild. Je kunt het niet echt bidden noemen maar momenten van bezinning en overdenking. Aan God dacht ik wel, ik was immers christelijk opgevoed. Jezus heeft aan het kruis gehangen en daar is voor mij nooit van gebleken dat het een zinnige gebeurtenis was. De vergelijking die ik trok, was dat hij het op zijn manier heeft moeten dragen en volhouden en dat ik dat eveneens doen moest. Het was in die zin mijn kruis dat ik droeg, we waren allebei martelaren bedacht ik me. Het gaf me steun, het was nu eenmaal niet anders. De kracht die ontstond was die van overleven. Ik ben sterk in mijn geloof, had ik dat niet gehad dan was ik er waarschijnlijk aan onderdoor gegaan. Er is iemand die ons regeert, die boven ons staat denk ik. Hoe of wat het precies zit, dat weet ik niet. Maar er moet een hogere macht zijn, dat is mijn idee en mijn geloof. Een ieder mag van mij denken wat hij wil. Het is prettig als ik dat dan ook mag en in die vrijheid leven we nu weer. Dat is een groot goed dat we in de drukte van alledag nog wel eens vergeten. Vrij zijn lijkt nu vaak zo gewoon, maar ik weet dat het zomaar afgelopen kan zijn. Overheerst worden door anderen is voor velen op deze aardbol de keiharde dagelijkse werkelijkheid en daar gaan we met zijn allen aan voorbij. We kunnen praten over de oorlogen die Nederlanders hebben meegemaakt en ons zelfs verliezen in wie het ergst heeft geleden. Realiseer je dat er nu dagelijks mensen zijn die nog steeds in zo'n situatie verkeren. Kinderen die elke minuut van de dag vrezen voor hun leven en dat van hen die ze lief hebben."
In het kamp gaf u de moed niet op, wat gebeurde er met hen die dat wel deden?
"De moedeloze medegevangenen zijn overleden, ik moest elke dag weer geloven in mijn eigen overleving. Ik ben dankbaar dat ik nu 85 jaar ben geworden en 60 jaar met Fien getrouwd ben. Mijn wil heeft me gebracht waar ik nu ben. Zoals wordt gezegd is de geest sterk en het vlees zwak. Wanneer je de moed verliest ben je verloren. Mijn vader heeft me gezegd nooit anderen te gaan haten en dat heeft me gesterkt. Het is me gebleken dat het haten van anderen een zinloze bezigheid is, het verbittert en sluit nieuwe kansen en mogelijkheden uit. Ik maak nooit ruzie en ben ten opzichte van mijn medemensen lief.
Het water van de River Kwai was zwart van de bacteriën en de lijken die er door de Japanners in werden gegooid. Wanneer medegevangenen gemarteld waren werden ze vervolgens in het water gedumpt. Wij probeerden onze kornuiten altijd een graf te geven. Door het gebrek aan tijd gebeurde het dat ledematen uit het graf staken, een macaber gezicht. Wanneer er iemand was overleden werd er door een bewaker op de hoorn geblazen. Er waren nachten dat de hoorn voortdurend klonk. Ik heb mensen in de nacht naast me zien overlijden.0p enig moment was ik ziek en moest ik mijn behoeften doen, de Jap heeft me bewerkt met zijn geweerkolf en bajonet. ik moest kruipende naar mijn werkplek terug. Dat gebeurde aan de lopende band en voor velen was dat te zwaar, zij gaven de moed op en stierven. Water was er niet en ik ben toen vocht uit planten en lianen gaan drinken, ik wist niet of het giftig was. De gevolgen waren gelukkig goed en zo hebben we ons vocht kunnen bijvullen. Ik ben de bush ingegaan op zoek naar eten en vond een verlaten kampong. Daar waren groenten en fruit. We hebben de hele voorraad opgemaakt, een welkome aanvulling op het bolletje rijst.
De Japanners dachten echt niet na over menswaardigheid en respect. We werden als beesten behandeld. Gewoon doorgaan met ademhalen dacht ik dan, het was de enige manier om die idiotie te doorstaan. Zeker, ik was net als de anderen vaak verdrietig, de behandeling, zoals de Jap dat deed, is niet te beschrijven. Op enig moment pikte ik eten, tabak en medicijnen met als gevolg dat ik levend moest worden begraven. Door mijn eigen medegevangenen wel te verstaan. Huilend voelde ik dat het zand op mij werd gegooid, totdat een Nederlandse officier mij redde door veel herrie te maken tegen de kampleiding. Ik kreeg een behoorlijke aframmeling, maar zie, ik leef nog. In gevangenschap had je lef en ondernemerschap nodig om te overleven, je moest risico's nemen. Sommigen probeerden te vluchten en werden met de bajonet gedood of onthoofd te midden van de anderen. Ik heb later begrepen dat vrouwen die wilden ontsnappen uit kampen werden bewerkt met de bajonet, hun borsten werden afgesneden. Niet te bevatten dat mensen dat elkaar aandoen. Spijtig dat de Nederlandse regering nooit een gebaar naar ons heeft gemaakt, geen geld, nee, begrip en erkenning van onze ontberingen. Door handelsbetrekkingen en vriendschap is dat nooit gebeurd. Als getuige had ik veel kunnen vertellen. Er zijn trouwens veel meer mensen die willen vertellen wat ze hebben meegemaakt. Wij waren toentertijd machteloos tegen de mitrailleurs en bajonetten en we hebben nooit de kans gehad die machteloosheid om te zetten in iets positiefs als erkenning. We hebben voor het slapen gaan, iedere avond, onder elkaar veel gesproken. We beloofden elkaar vol te blijven houden. Ik heb op die manier geleerd altijd optimistisch te zijn.”
Moest u zich na de bevrijding opmaken voor weer een gevecht?
"Na de blijdschap van verlossing werden we opgetrommeld om opgeleid te worden door de Engelsen. Het doel was de Indonesiërs te verdrijven, dat betekende vechten tegen Indonesische soldaten in de bushbush. Er moest voor al de manschappen worden gekookt. Aangezien ik initiatieven had genomen om naast het blikvoer op jacht te gaan naar vlees, en daar heerlijke saté van had gemaakt, riepen de manschappen tegen de kolonel dat ik kok moest worden. Ik kreeg een promotie, extra geld en een aantal assistenten.
Ik moest sterk zijn, optimistisch blijven anders had ik het niet gered. Kok worden was heerlijk, een fantastische manier om in de luwte mijn bijdrage te kunnen leveren. De manschappen werden ziek door slecht eten, vitamine tekort bijvoorbeeld. Aan mij de taak ze te helpen. Een hele overgang was dat ik Japanse assistenten kreeg. Dat was even moeilijk, de onderdrukker bij mij in de keuken. Ik heb toen besloten ze menswaardig te behandelen vanuit het hoger doel om de manschappen gezond te houden. De Japanners moesten mij daarbij helpen. Het was een ingeving: dat wat slecht was geweest wilde ik goedmaken. Het waren goede assistenten, de een was bakker en de ander slager. Zij bouwden een oven van oliedrums en bakten heerlijk vers brood. De Japanners werden van een bedreiging een hulp. Zij toonden medeleven met de soldaten en dat lieten ze aan ons blijken door goed werk te doen."
U kon uw creativiteit kwijt in uw kookkunst?
"Ik genoot ervan. De manschappen hadden geen vechtlust meer totdat ik het eten verbeteren kon. Mensen die niet goed eten verliezen zowel geestelijk als lichamelijk hun kracht. Ze zijn niet vitaal meer. Het lijf is van slag en alles ziet er dan donker uit. Ik heb toen een positieve invulling aan mijn leven kunnen geven. Hoewel ik niet in de omstandigheden verkeerde die ik voor ogen had, lekker thuis met ouders en broers en zussen, lukte het me wat van mijn leven te maken. Het was niet ideaal maar ik merkte dat ik veerkrachtig was. ik heb toen geleerd dat, hoe moeilijk de omstandigheden waarin je verkeert ook zijn, er altijd iets te vinden is dat de moeite waard is om voor te leven. Wanneer je dat ziet, dan komen er krachten naar boven die het je mogelijk maken te doen waar je interesse ligt. In mijn geval was dat koken voor het bataljon Ambonezen, dat bestond uit dertienhonderd man. En dat op een leeftijd van 22 jaar met vier jaar werken aan de spoorbaan achter de rug. Ik had genoeg energie om Nederlandse koks op te leiden en de zaak goed te leiden. Deze hulpen kenden alleen aardappelen en warme toetjes. Een hele mooie klus om ze te leren nasi goreng te maken. Het enige dat ze moesten doen was goed opletten en me nadoen. De commandant wilde de inmiddels aangeschoven Nederlandse soldaten voorzichtig laten wennen aan het inheemse voedsel. Niet teveel sambal in het begin dus. We hebben samen een mooie keuken opgebouwd."
Konden de mannen waarmee u samenwerkte zich eveneens aanpassen aan de moeilijke omstandigheden?
"Ja, de sleutel was de bereidheid tot samenwerken. Daardoor konden we het redden. Niet teveel nadenken over de niet door jezelf gewilde omstandigheden waarin je zat. Een goede ploeg vormen met elkaar was belangrijk. Hetgeen de mensen in de keuken met elkaar bond, was het geloof en vertrouwen in mij. Ze zagen mij als een boegbeeld en dat schepte een band. Ik had een voorbeeldrol en zij hadden mij net zo goed nodig als ik hen. Je bent in de wereld om vooruit te gaan. Dat betekende met elkaar de ontberingen vergeten en met een schone lei beginnen. Het mooiste moment in die tijd was dat ik als kok voor de mensen mocht zorgen. Ik heb ze kunnen laten zien dat je met zijn allen een nare omstandigheid positief kunt invullen.
Het meest verdrietige moment was uiteraard het krijgsgevangen zijn. In plaats van pastoor te worden ben ik mens geworden. Ondanks alle ontberingen heb ik het overleefd en heb ik anderen kunnen en mogen helpen. Achteraf is dat goed en toch ook mooi geweest. Ik heb waar kunnen maken wie ik als persoon ben. Ik heb kansen gekregen omdat het anderen opviel dat ik het goede voorhad met mijn medemensen. Mijn leven heeft een onverwachte wending gekregen maar ik heb nergens spijt van. Het heeft me gevormd en gemaakt tot de mens die ik nu ben.
Na de oorlog ben ik in Nederland terechtgekomen en hier hebben Fien en ik ons eigen leven opgebouwd. Als kok heb ik tot aan mijn pensioen in het leger gewerkt in verschillende kazernes. Altijd met plezier en altijd gericht op het samen werken aan het bereiken van een gezamenlijk doel. Aan het eind van mijn loopbaan werd mij de kans ontnomen op promotie en daardoor ben ik wel heel wat centjes misgelopen. Ik was niet gewend te slijmen, net zoals veel andere mensen die de oorlog hebben overleefd. Het politieke spel in het leger was aan mij niet besteed. Maar ook daar heb ik mee kunnen leven. Trouw aan mezelf blijven ging boven het verkrijgen van een hoger pensioen.”
We gaan aan tafel voor een eenvoudige, zoals tante Fien het noemt, maar o zo lekkere, rijsttafel. En zoals altijd, valt het niet mee aan gastheer en gastvrouw, voorzichtig te laten blijken voldoende te hebben gegeten. Want het eten staat er om te worden opgemaakt. Het is gezellig en gemoedelijk. Aan de kinderen wordt ook gedacht, de kartonnen doos waarin de netjes verpakte gerechten straks worden ingedaan staat al klaar. Het is donker als ik in de auto stap en richting Bilthoven stuur.
De tijd van de grote groep Indo's die bij ons over de vloer kwam is voorbij. Al enige tijd zelfs. Na het overlijden van pa is het wat dat betreft steeds minder geworden. Melancholie is mijn passagier. Dat wat er vandaag allemaal aan bod is gekomen trekt aan me voorbij. Theo Markx is erin geslaagd om in onmenselijke omstandigheden zichzelf staande te houden. Dat waar hij onvrijwillig mee werd geconfronteerd heeft hij dusdanig weten in te vullen dat er lichtpuntjes ontstonden. Hij is op traumatische wijze uit het goede gezinsleven gerukt en daarmee werd het proces naar volwassenheid bruut verstoord en versneld. Theo heeft bewezen dat het te allen tijde mogelijk is je capaciteiten in te zetten op een voor jezelf bevredigende wijze.
De keuzes die hij heeft gemaakt waren totaal anders dan wanneer hij zijn eerdere leven had kunnen voortzetten. De ruimte tot experimenteren was weg.
De keuzes die hij nu maakte waren gebaseerd op het hier en nu. De voelbare situatie waarin hij verkeerde. De drang tot overleven. Theo heeft letterlijk en figuurlijk moeten vechten en vluchten. Hij heeft de onmachtsituatie waarin hij verkeerde weten om te buigen en er op een bepaalde wijze controle op gekregen. Gedeeltes van de ontmoeting waren confronterend voor me. Ik zag beelden voor me van mijn vader en zijn familie. Spijtig dat ik er met hem niet meer over kan praten.
Hoewel de situatie waarin dit alles zich voltrok absoluut niet te vergelijken is met de samenleving waarin wij werken en wonen, functioneren onze vecht- en vluchtoerinstincten nog steeds op dezelfde wijze. Wat gebeurt er met ons wanneer we in het dagelijks leven worden geconfronteerd met onmachtsituaties en daar inadequaat mee omgaan?
-----------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Theo Markx heeft van 1951-1970 in Harderwijk gewoond.
Hij heeft gewerkt bij de Koninklijke Landmacht en later als kok in Ermelo.
Zijn vrouw, Fien, heeft al die tijd bij de California fabriek gewerkt.
Hij heeft in de van Schendelstraat gewoond.
Dit verhaal staat in het boek “Inspirerende ontmoetingen” van Eric van der Wal. (2009)
En gaat over zijn leven in Indonesië en zijn krijgsgevangenschap in het Jappenkamp.
Theo is overleden op 5 oktober 2016.
ISBN: 978-90-78071-61-7
UITGEVERIJ: Van Ierland uitgeverij BV
Column |
Overlijdensberichten |
Recepten |
Wat is Indisch? |
Cursus Indonesisch |
Luisterboeken |
De Indische Harderwijkers | Facebook |
Wijk De Tinnegieter | Facebook |
Herinneringen aan Harderwijk | Blog van Peter Offerman |